Putten is bij golf het laatste onderdeel van het uitspelen van een hole. Putten doe je op een green.
Een green bestaat uit een oppervlakte met heel kort gemaaid gras. Het gras op een green is tussen de 2,5 mm en 3,2 mm lang.
De golfbal op de green wordt geslagen met een putter.
Het grote verschil tussen een een putter en de andere golfclubs is de loft van het clubhoofd. Een putter heeft nagenoeg geen loft.
De bal zal over het algemeen zijn weg rollend afleggen. Bij het putten is het belangrijk dat de golfer de green kan lezen.
Dat wil zeggen dat een golfer weet welke baan een golfbal aflegt wanneer hij deze put.
De glooiing van de green heeft invloed op je put
Naast het kort gemaaide gras heeft een green vaak een glooiing.
Door de glooiing wordt het voor een golfer moeilijker om de bal in de hole te krijgen.
Goede golfers kunnen perfect met de glooiing van de green omgaan. Ze weten over het algemeen welke weg de golfbal aflegt als deze “downhill” geput dient te worden of welke weg deze aflegt als de golfbal “uphill” geput moet worden.
Kijk naar de conditie van de green
De stand van de grassprietjes alsmede de hardheid van de green bepalen eveneens de rol van de bal. Gras groeit net zoals zonnebloemen naar het licht toe. Bij het lezen van de green moet je kijken naar de stand van het gras.
Is de green hard en droog dan rolt de bal sneller. Heeft het geregend dan is de green zacht en ondervindt de bal meer weerstand wanneer deze over de green rolt. Voordeel van een zachte green is dat je de vlag met je approach aan kunt vallen. De bal bijt als het ware in het gras (de krater die de bal in de green achterlaat heet een pitchmark) waardoor deze stil blijft liggen of zelfs iets terugrolt door de backspin.
Putten is zoals je hierboven hebt kunnen lezen makkelijker gezegd dan gedaan. Putten moet je blijven oefenen om een goede golfer te worden.
Geef een reactie